Vechten tegen intellectuele armoede
(Wie bezit en controleert de geïnformatiseerde samenlevingen?)
Deze tekst is een vertaling van de originele Engelse versie.
De WSIS, de World Summit on the Information Society, zou een basis moeten leggen voor wat door sommigen de informatiemaatschappij wordt genoemd, anderen gebruiken liever de term kennismaatschappij.
Discussies over een geïnformatiseerde of kennismaatschappij zouden ook in vraag moeten stellen wie eigenaar is van de informatie en de kennis, wie controle heeft over de media waarop deze gegevens verwerkt, vervoerd en opgeslagen worden, en wie er bepaalt welke 'talen' er voor deze media gebruikt zullen worden.
De vragen die de meeste gouvernementele delegaties liever niet behandelen gaan over zogenoemde "intellectuele eigendomsrechten", een term die een heel brede lading dekt, gaande van patenten, auteurs- en handelsrechten tot businessmodellen, geografische bepalingen en nog veel andere zaken die bepaalde mensen daaronder willen plaatsen.
Al deze uiteenlopende onderdelen, die ook juridisch weinig met elkaar te maken hebben, hebben sterk uiteenlopende effecten op de economie, de politiek en de samenleving. Al deze zaken samenvoegen bemoeilijkt het voeren van een duidelijk omschreven wetenschappelijke discussie en introduceert ook de stelling dat kennis eigendom is. Wat het juist betekent dat de gedachten onderworpen worden aan bezit is volgens sceptische geesten zeer onduidelijk.
Ondanks de grote verschillen hebben deze zaken ook één overeenkomst.
Al deze zaken zijn geïntroduceerd voor het creëren en onderhouden van beperkende monopolies op de intellectuele creativiteit. Hierna zal ik in dit document de "intellectuele eigendomsrechten" dan ook benoemen naar wat ze in werkelijkheid zijn en doen, namelijk: "beperkende intellectuele monopolies" (BIM's).
Wie controleert wat ons allen verbindt?
Al vanaf de eerste rotstekeningen en muziekinstrumenten werden onze cultuur, vriendschap en samenleving gebouwd op creativiteit en het delen van kennis en ideeën. Het zijn tenslotte de creativiteit, het delen van kennis en om het even wat ons nog kan inspireren die ons mensen maken wat we zijn.
In 397 n.C. schreef Sint Augustinus hierover het volgende: "Omnis enim res, quae dando non deficit, dum habetur et non datur, nondum habetur, quomodo habenda est." ("Als iets niet vermindert door het te delen met anderen, dan is het verkeerd om het als exclusief bezit te behandelen, en het niet te delen.")
Toen Gutenberg in 1476 de drukkunst uitvond, ruim een millennium na het verschijnen van Sint Augustinus' geschriften, werd de inspanning die nodig was om kennis te delen vele malen kleiner, maar de nieuwe kanalen langs waar kennis ons nu bereikte, vroegen grote financiële investeringen van de personen die de kennis nu tot bij ons brachten. Om hen te beschermen, hebben we het beperkend intellectueel monopolie van het auteursrecht uitgevonden.
Vandaag, vijfhonderd jaar later, hebben de digitalisering, met een opgemerkte rol voor het internet, het verspreiden van kennis mogelijk gemaakt tegen de snelheid van het licht, bijna zonder kosten en met een beperkte investeringen van de uitgever. Elke persoon die een computer bezit, heeft een perfecte (re-)productiemachine en heeft de nodige middelen om iets te publiceren.
We hebben onze kennis steeds verder uitgebreid door te bouwen op wat personen rond ons of voor ons hadden geleerd. Niemand staat er alleen voor, en we staan allemaal op de schouders van reuzen. Het grote reservoir waaruit we putten voor de culturele ontwikkeling van de mensheid, en datgene wat ons bindt als samenleving staat bekend als het publieke kennisdomein.
Deze bron raakt nu uitgedroogd door privatisering en een uitbreiding van de beperkende intellectuele monopolies, zoals patenten, auteursrechten en handelsrechten. Men heeft van kennis koopwaar gemaakt, dat men van onze intellectueel creatieven probeert aan te kopen tegen de laagste prijs, om later verder te verkopen aan personen die op deze deze ideeën willen verder bouwen, tegen een zo hoog mogelijke prijs.
Deze systemen die zijn uitgevonden om onze samenleving vooruit te helpen, bemoeilijken tegenwoordig vaak juist de vooruitgang van onze maatschappij. Volgens de woorden van de Zuid-Afrikaanse Louise Szente: "Wee het leven van de hedendaagse student uit het "Zwartste Afrika", want wij worden nog steeds opgehouden in het slavenkwartier van de wereld. Harde woorden? Mijn vrienden, probeer dan maar eens te leven in een samenleving waar wetten, zoals de verschillende wetgevingen wereldwijd rond intellectuele eigendom, je vooruitgang in het leven sterk bemoeilijken."
Beperkende intellectuele monopolies, waaronder de auteursrechten het best bekend zijn, zijn sterke wapens die met grote omzichtigheid gebruikt moeten worden. Ze werden ontworpen voor een ander tijdperk, met andere behoeften en problemen die aangepakt moesten worden. Voor de informatiemaatschappijen van vandaag zal naar een nieuw evenwicht gezocht moeten worden.
De simplistische opmerking dat meer monopolies altijd leiden naar meer creativiteit, zoals in de volgende quote :"De bescherming van intellectuele eigendommen is essentieel voor het stimuleren van innovatie en creativiteit in de informatiemaatschappij"(38, 24 oktober 2003, Non-Paper door Dhr. Samassekou), staan haaks op onze ervaringen van de laatste millennia, toen menselijke creativiteit bestond zonder de aanwezigheid van deze monopolies.
Daarom heeft de werkgroep Patenten, Auteursrechten en Handelsrechten als onderdeel van de World Summit on the Information Society (WSIS)hard gewerkt aan een meer neutrale stelling zoals: "Zoeken naar een evenwicht tussen beperkende monopolies aan de ene kant en het gebruiken en delen van kennis aan de de andere kant is essentieel voor de informatiemaatschappij."
Maar in de plaats daarvan vinden we het volgende in de princiepsverklaring: "Dit evenwicht wordt verzekerd door de bescherming en flexibiliteit in de bestaande overeenkomsten over intellectuele eigendommen en moeten dan ook bewaard blijven."(38, 24 oktober 2003, Non-Paper door Dhr. Samassekou). Een verklaring die stelt dat de huidige situatie met het toe-eigenen van inheemse kennis, een grote digitale kloof en de culturele verarming een eerlijke en evenwichtige situatie is.
De centrale vraag voor PCT en andere LIMs: Wie bezit de informatiemaatschappijen en het intellectuele reservoir waarvan ze allen afhankelijk zijn?
Wie controleert onze culturele technieken?
Software en open standaarden zijn een ander thema waar de werkgroep PCT zich over gebogen heeft. Toegang tot software bepaalt onze kansen voor opleiding, communicatie en werk. Net zoals landbouwen de culturele techniek was van de sedentaire samenlevingen, wordt software de culturele techniek van de informatiemaatschappijen.
We kunnen het ons niet permitteren dat minderheden controle krijgen over onze culturele technieken. Daarom heeft de werkgroep PCT hard gepusht voor Vrije Software, die aan iedereen de vrijheid geeft de software te gebruiken, te bestuderen, aan te passen en te kopiëren. Iedereen die kan deelnemen, leren en delen met de anderen is een actief lid van de informatiemaatschappij.
De meest problematische opmerkingen die we daarover kregen spraken over "technische neutraliteit" en "vrijheid om te kiezen". Twee principes waar we volledig kunnen achterstaan, maar die in dit geval heel dubieus gebruikt worden. Men wil beweren dat de keuze tussen propriëtaire en Vrije Software een technische keuze is. En men wil ook beweren dat de keuze voor Vrije Software leidt naar een oneerlijke exclusiviteit.
Het is waar, Vrije Software werkt niet goed voor personen die controle willen hebben over anderen, met als doel om deze controle te misbruiken om hun eigen economische, sociale of politieke macht te vergroten. Vrije Software verbiedt de monopolisering van de controle op essentiële culturele technieken van de informatiemaatschappij.
Met een sterke verklaring voor Vrije Software zouden we een grote stap zetten naar een evenwichtige, niet discriminerende, inclusieve en eerlijke informatiemaatschappij die voor iedereen toegankelijk is.
Wie controleert onze talen?
Als men communiceert met anderen is het heel belangrijk dat men dezelfde taal spreekt. De talen in de informatiemaatschappijen zijn de standaarden die we gebruiken voor opslag en transport van de gegevens. Als men kiest voor propriëtaire standaarden, kiest men ervoor om de controle over de taal die we gebruiken over te laten aan één producent, personen die niet kunnen samenwerken met deze verkoper blijven doofstom achter.
Ook als men wil veranderen van softwareproducent of soms zelfs na een upgrade bij eenzelfde verkoper -- vaak uitgevoerd na langdurig aandringen van die verkoper -- blijft men vaak doofstom achter als men wil communiceren met zijn eigen verleden: het lukt vaak niet om nog langer je eigen oude bestanden, die je geschreven hebt met andere of oudere versies, te lezen.
Open standaarden zijn de enige oplossing voor deze problemen. Zij maken de taal van de informatiemaatschappijen transparant en voor iedereen toegankelijk. Voor deze redenen wordt het belang van standaarden door alle deelnemers aan WSIS erkend. bv: "Standaardisatie is één van de essentiële bouwstenen van de informatiemaatschappij."(38, 24 oktober 2003, Non-Paper door Dhr. Samassekou)
Spijtig genoeg staat momenteel geen enkele aanbeveling in de WSIS documenten die een open standaard kunnen verzekeren, aangezien een standaard pas open kan zijn als je volledig vrij bent om hem te implementeren en als de specificaties publiek bekend zijn.
Daarom is de werkgroep PCT hard blijven pushen om zo'n soort formulering in de teksten te krijgen. Ze wilden er zeker van zijn dat de talen van de informatiemaatschappijen voor iedereen toegankelijk zullen zijn.